Het lange lezen moet op internet pas echt goed begonnen zijn met ‘Snow Fall’. In 2013 won The New York Times een Pulitzerprijs De Pulitzerprijs is een prestigieuze Amerikaanse prijs voor journalistieke producties. De prijs is vernoemd naar krantenmagnaat Joseph Pulitzer (1847-1911). met de in 2012 verschenen, spectaculair vormgegeven multimediaproductie over een lawine bij Tunnel Creek, gebaseerd op een lang verhaal van John Branch John Branch is een sportjournalist die sinds 2005 voor The New York Times werkt. Een korte biografie en een overzicht van zijn artikelen zijn te vinden op de website van The New York Times:
The snow burst through the trees with no warning but a last-second whoosh of sound, a two-story wall of white and Chris Rudolph’s piercing cry: ‘Avalanche! Elyse!’
The very thing the 16 skiers and snowboarders had sought — fresh, soft snow — instantly became the enemy. Somewhere above, a pristine meadow cracked in the shape of a lightning bolt, slicing a slab nearly 200 feet across and 3 feet deep. Gravity did the rest.
De dood door duizend opties
Niet dat het de eerste keer was dat een krant op internet aan longform journalism deed, maar ‘Snow Fall’ legde de lat hoger. Het verhaal werd ondersteund met graphics, slideshows van foto’s, video, kaartjes en bewegende achtergronden. The New York Times – volgens velen de beste krant op aarde – trok alles uit de kast om het verhaal multimediaal te vertellen, zoals het dagblad al vaker had geëxperimenteerd met de mogelijkheden van internet.
- Maandenlang hadden ontwikkelaars en journalisten zitten zweten op een productie over de burgemeestersverkiezingen in New York; kaartjes met geanimeerde stippen lieten zien in welke wijken de elf kandidaten campagne hadden gevoerd.
- Bij de Olympische Spelen in 2010 had de krant een website gebouwd met alle data – alle data.
- In een dappere poging langer lopende verhalen narratief te presenteren, had The Times een ‘dossier’ ontworpen waarbij de gearchiveerde artikelen aan een zin waren opgehangen die groot op het scherm werd getoond: een van links naar rechts doorlopende waslijn.
Niemand zat erop te wachten.
‘Wat wij deden was cool en cutting edge,’ zei Amy O’Leary, multimediaspecialist bij The New York Times, tijdens een openhartige lezing (‘Twitter dit maar niet’) bij de conferentie Verhalende Journalistiek Deze conferentie wordt jaarlijks georganiseerd door de Stichting Verhalende Journalistiek. in het voorjaar van 2014 in Amsterdam.
Al die sportdata – iedereen heeft zijn favoriete sporthelden, maar niemand wil van elk olympisch nummer weten wie als laatste eindigde.
Leuk dat je bij verkiezingen uit elke staat gewone burgers iets laat roepen over politiek, maar die voxpop hangt van gemeenplaatsen aan elkaar, en wordt na tien ‘analyses’ van de man in de straat dodelijk saai.
En was het nou echt zinvol om negen verslaggevers maandenlang elke dag te laten registreren waar Bill de Blasio en zijn tegenstrevers in de race om het stadhuis van New York zich ophielden?
Dat waslijndossier?
Een lust voor het oog, constateerden vormgevers en journalisten. Radicaal vernieuwend.
Lezers begrepen het niet.
‘Als het technisch mogelijk was, dan deden we het ook,’ zei Amy O’Leary in Amsterdam. Er zat geen rem op die nerds, bedoelde ze.
- Dia’s met beelden die stuk voor stuk te suf zijn om naar te kijken, maar niettemin in een slideshow worden opgenomen ‘omdat we ze hebben’.
- Fragmenten van interviews waarin een bron minutenlang exact hetzelfde zegt als in de geschreven tekst – zij het niet om aan te horen zo saai.
- Verhalen die dermate royaal met hyperlinks zijn afgeplamuurd dat de lezer wel móét concluderen dat het verhaal zelf niet echt de moeite waard kan zijn.
O’Leary noemde die potential story killer al eens de ‘dood door duizend opties’.
Snowfallen wordt een werkwoord
Nadat het de Pulitzer had gekregen, werd ‘Snow Fall’ de norm, een genre op zichzelf: beter doordachte, prachtig geschreven en rijkelijk aangeklede multimediaproducties.
De Britse krant The Guardian – volgens velen de meest innovatieve krant op aarde The Guardian heeft inmiddels een indrukwekkende hoeveelheid interactieve en multimediale producties gerealiseerd. Ze zijn allemaal te vinden op deze pagina van de Guardian-website. – ging eroverheen met ‘Firestorm’, een reportage over een bosbrand in Tasmanië, waarvoor een schrijver en een filmer drie weken in Australië bivakkeerden, terwijl in Londen nog eens een team van zeven vaste mensen en zeven parttimers aan het project werkte Startpunt van ‘Firestorm’ is een foto waarop een vrouw met een stel kinderen is te zien, die zich in het water bevinden. Ze zijn gevlucht voor de hitte van een grote bosbrand op Tasmanië. Hun huis werd door het vuur verzwolgen. Aan de hand van dit verhaal vertellen schrijver Jon Henley en filmmaker Laurence Topham in de multimediaproductie een groter verhaal over de gevolgen van klimaatverandering voor Tasmanië..
Bij NRC publiceerde Peter Zantingh zijn verhaal over Berry van Aerle, een kwarteeuw nadat die voetballer met het Nederlands elftal Europees kampioen werd.
De ‘berry’ werd een genre bij NRC NRC maakte later ‘berry’s’ over onder meer de Kunsthalroof, de val van de Lehmanbank en amateurclubs die geld verdienen aan transfers van topvoetballers..
En ‘snowfallen’ een werkwoord Mediajournalist Haro Kraak schreef er in 2013 een artikel over in de Volkskrant. Daarin definieerde hij ‘snowfallen’ als: “een journalistieke productie op internet, waar de, doorgaans lange, tekst wordt ondersteund door een rijke hoeveelheid multimedia die een strakke vormgeving heeft die afwijkt van de rest van de site. Denk aan filmpjes, geluidsfragmenten, datavisualisaties, kaarten, bewegende achtergronden en bijzondere navigatiemogelijkheden.”.
‘Maar niemand die het uitleest,’ zei Amy O’Leary.
Internet komt uit de kast
Tot voor enkele jaren waren internetredacties van dagbladen gehuisvest in een ruime bezemkast, als die gemist kon worden. Als ze al nadachten over hun rol, betekenis en verdienmodel op digitale media, hadden zelfs grote kranten geen benul van wat er in hun lezers gevaren was. Om te beginnen lázen ze niet, of niet zoals ze dat deden toen ze nog geen tablets tegen korting konden aanschaffen bij een abonnement, of telefoons koesterden waarop je een complete boekenkast kon downloaden. Tegelijkertijd wisten die lezers alles al, net zo snel of sneller dan hun krant. Als het echt belangrijk was, kwam het breaking news ze aanwaaien via sociale media, als ze het nieuws al niet zelf waren gaan maken.
De radeloosheid van de oude printmedia heeft plaatsgemaakt voor vastberaden experimenteerdrift. Laat jongere journalisten maar losgaan. Dan gebeurt er tenminste wat. Lex Boon, bijvoorbeeld. ‘De kunst van het stelen’ zette hij in oktober 2013 online op nrc.nl: een fraai vormgegeven reconstructie van de schilderijenroof in de Rotterdamse Kunsthal, in 2012 gepleegd door een paar simpele Roemeense criminelen.
Innoveren zonder te testen
Als kranten maanden met een compleet team van journalisten en programmeurs sleutelen aan een nieuw interactief vertelvehikel, als ze een klein vermogen spenderen aan datavisualisatie, zou je verwachten dat ze dat testen. In de conceptfase, met op tafel niet meer dan wat schetsen, het onvermijdelijke moodboard misschien, en de whizzkid-van-dienst die in vijf moeilijk te begrijpen zinnen kan uitleggen waarom het deze keer wél gaat werken.
Je zou denken dat ze het concept maanden later nog eens testen. Als lezers ‘het nieuwe nieuwe ding’ onder ogen hebben gekregen. Als de statistieken van gebruikers vertellen wie hoe lang waarnaar heeft gekeken. En een panel bij het nuttigen van een pizza kan uitleggen waaróm dat zo was, wat er niet deugde aan het interaction design, of waarom lezers na de eerste link schielijk afhaakten.
Je zou het verwachten.
Maar kranten testen niet, of nauwelijks.
In elk geval heeft The New York Times, aldus Amy O’Leary, jarenlang tegen de klippen op geïnnoveerd Op de website van The New York Times zijn de innovatieve producties uit 2012 en 2013 te vinden. – wat zeer te prijzen valt – zonder één van die concepten te testen –, wat achteraf, gaf O’Leary volmondig toe, te zot voor woorden is. ‘Al vraag je je moeder maar wat zij ervan vindt,’ zei O’Leary.
Kranten vragen consumenten wat ze van hun abonnement vinden. Met eye tracking bestuderen ze hoe het oog van een lezer over een tekst of pagina navigeert. Met focusgroepen en enquêtes brengen ze de informatiebehoefte in kaart – vooral van jongere generaties, omdat die er radicaal andere patronen op na lijken te houden. En als het om de toegankelijkheid en gebruikersvriendelijkheid van websites gaat, kunnen ook dagbladen terugvallen op studies over usability.
Naar de combinatie van die twee, hoe lezers precies gebruikmaken van een product als ‘Snow Fall’, hoe ze het lezen, of ze zich betrokken voelen bij het verhaal, wat ze ervan onthouden, of ze het prettig vinden zo’n stuk over die lawine bij Tunnel Creek op een scherm te lezen, en hoe dat allemaal wordt beïnvloed door die multimediale uitstapjes, daarnaar heeft niemand systematisch en breed onderzoek gedaan. Niemand weet het.
Als ze er geen weerzin en wantrouwen tegen koesteren, gebruiken journalisten de technologie van internet omdat die er nu eenmaal is. Te weinig vragen ze zich af voor welk probleem van de lezer het een oplossing is.
‘We hebben alle data van de Olympische Spelen.’
‘Wat zullen we eens doen?’
‘We doen alle data. Cool.’
Bij The New York Times heeft Amy O’Leary gemerkt dat producties met de hoogste ‘cool-factor’ wel veel lezers trekken, maar geen terugkerende lezers. Ze haken al af voordat ze werkelijk binnen zijn, voordat ze zich bij een verhaal betrokken voelen – omdat er geen verhaal is, just a shitload of data.
De interactiviteitsparadox
Volgens Bas Broekhuizen, docent journalistiek en media aan de Universiteit van Amsterdam, komt een ‘multimodaal’ verhaal vertellen altijd neer op balanceren:
‘Een goed verteld verhaal kán de betrokkenheid van de lezer vergroten, bijvoorbeeld vergeleken met een feitelijk bericht. Foto’s, kaartjes, grafieken kúnnen dat verhaal begrijpelijker maken: een plaatje zegt soms nu eenmaal meer dan de spreekwoordelijke duizend woorden. En interactiviteit kán de lezer nog eens extra betrekken: iedereen houdt van knopjes en gelikte animaties, zelf keuzes maken, wel of niet een videofragment openen, een verhaal tweeten of een comment plaatsen. Maar al dat geklik leidt wel af van de inhoud. Elke link, elk knopje herbergt het gevaar van afhaken. Ander venster open. Waar was ik gebleven? Weg concentratie. De dood van duizend opties, inderdaad.’
Een filmpje waarmee het verhaal over een lawine in Tunnel Creek opent, kan als establishing shot in één keer duidelijk maken waar het verhaal zich afspeelt. Een slimme graphic kan in een oogopslag meer vertellen dan driehonderd woorden. Maar waar precies het optimum zit tussen technologie die bindt en technologie die afleidt – niemand die het weet.
Broekhuizen noemt het de interactiviteitsparadox: de vele mogelijkheden van interactie vergroten de betrokkenheid, en jagen lezers tegelijkertijd weg.
Dit artikel is een bewerking van hoofdstuk 10 uit het Handboek Verhalende Journalistiek van Henk Blanken en Wim de Jong: Het lange lezen na ‘Snow Fall’ – Over longreads op internet en zin en onzin van multimediale verhalen.
Reacties